vrijdag 21 juni 2013

+ Zomerzonnewende - van Renée Zeylmans

Renée Zeylmans 
(de schrijfster Renée Zeylmans is  overleden 16 februari 2018 (Zeist). www.reneezeylmans.nl)



Zomerzonnewende
St.Jan. het Johannes feest niet een feestdag maar een feesttijd.

21 juni Zomerzonnewende, toppunt van wat de aarde in de omgang met het licht en de warmte van de zon ontwikkelen kan. Het grote in en uitademen van de aarde, dat zijn de jaargetijden.
Pas wanneer de langste dag is aangebroken begint de rijkdom van de zomer zich pas in volle pracht te ontvouwen in de dalende helft van het jaar. De klimmende zon doet groeien, maar de dalende zon doet rijpen.

Dat weerspiegelt ook ons leven als we bewust meeleven met het jaarverloop. De vreugde van het omhoogstijgen van de zon, het tot jubel worden van de groei en bloei van de natuur. Dan is de kunst het niet te “overstijgen” maar langzaam naar binnen keren, met de grote rijkdom die we mochten ontvangen.

Drie dagen later 24 juni is de geboortedag van Johannes de Doper.

Rudolf Steiner:

“Het zielewezen van de aarde heeft zich volledig in de kosmische ruimte uitgegoten,, zich volledig aan de kosmische ruimte overgegeven. Het zielewezen van de aarde wordt doordrenkt met de krachten van de zon, met de kracht van de sterren. Christus, die met dit zielewezen van de aarde verbonden is, verenigt Zijn kracht eveneens met de kracht van de zon en de kracht van de sterren, die in en aan het kosmische Al overgegeven zielewezen van de aarde stromen. Het is St.Jan, het is St.Janstijd. De aarde heeft volledig uitgeademd. Het uiterlijke aangezicht van de aarde waarmee zij de kosmos inkijkt toont niet haar eigen kracht, zoals zij die midden in de winter wel in zich toonde. Het aardoppervlak toont nu de terugstralende kracht van de sterren en de zon, van alles wat kosmisch buiten haar is.

(GA.223 31 maart 1923. Der Jahreskreislauf als Atmungsvorgang der Erde und die vier grosen Festeszeiten)

Met Hemelvaart ontplooit de bloesem zich. De voorjaarszon lokt de ziel van de aarde omhoog en zo komt deze te voorschijn uit de diepten van de aarde, waarin zij zich in de winter had teruggetrokken.

Het was, als had de aarde de hemel stil gekust, die, stralende in bloesempracht, nu van hem dromen moest.

“Christus werd de Heer der hemelkrachten op aarde”

Emil Bock: In het bloeien bereikt de hemelvaart van de aardeziel haar doel. De hemel waarnaar zij omhoog streeft, is immers geen kleurloze ”andere wereld”. Het is de bovenzinnelijke sfeer, die heel ons aardse bestaan draagt en doordringt en toch alleen daar nabij is waar omhoogstrevende krachten heersen, die de ban doorbreken van het gebonden zijn aan deze wereld”

Ieder voorjaar brengt onze aarde dergelijke omhoogstrevende krachten voort, wordt dan de natuur niet in duizenden prachtige gelijkenissen zichtbaar?
Maar kort daarop dwarrelt de bloesem weer op de aarde neer.
“De hemel heeft de aarde stil gekust”.

Welke zekerheid hebben we  dat we de bloesem volgend jaar weer zullen zien? Of de herfst, rijk aan kleuren en de bomen die, vol vertrouwen in de wederopstanding, het afsterven tegemoet gaan. Wat we innerlijk tot beeld maken nemen we mee naar de geestelijke wereld. Het doodshemd heeft geen zakken voor materieel bezit, maar wel voor innerlijke rijkdom.
Mijn overburen aan de overkant van mijn huis, hadden een prachtige bloesemboom. Toen hij weer bloeide, stond ik er naar te kijken en vroeg mij af, “heb ik je werkelijk ieder jaar gezien”? Beleef ik echt je schoonheid als een ieder jaar wederkerend geschenk?  Voor mijn gevoel keek ik nu, met schaamte, werkelijk niet alleen met mijn ogen, maar met hart en ziel. Nu na jaren ben ik zo dankbaar voor dat bewustzijn moment, want een paar dagen later, restte een lege plek, hij was verdwenen, omgehakt.
“Liefde op het laatste gezicht”

Er is een oud gezegde dat luidt: “Met St Jan draait het blad zich om”
Na deze dag gaat de natuur zich langzaam veranderen. Op talloze plaatsten in Europa wordt nog steeds op 21 juni St.Jansvuren ontstoken. Dit gebruik stamt uit voorchristelijke tijden. Men kende aan het vuur een reinigde werking toe en ook de boze geesten konden er door worden verjaagd.
 We hebben nu, op 21/24 juni Pinksteren, Hemelvaart en Pasen doorleefd. Het één kan niet zonder het andere, verleden – heden – toekomst. Leven in en met de kringloop van het jaar. Zoals ook de hemel en aarde zich in elkaar weven. Zo moeten we weer in harmonie komen met de schepping, wij zijn daar immers een deel van!
Met Pasen tot Hemelvaart jubelen en dansen de natuurwezen van blijdschap. Krijgen de apostelen en leerlingen van Christus 40 dagen onderricht over de geheimen van het Rijk Gods. De natuur kan niet juichen over een historisch feit, zij wacht op een kracht, die vanuit een directe aanwezigheid werkt.
Christus, de heer der elementen.

Emil Bock: Allereerst moet Christus zijn intocht gedaan hebben in de vrijgolvende levensstroom van de mens. Pas de paasjubel van de mens, in wie de Herrezene woning neemt, maakt van het juichen van de natuur, dat op zich niet meer is dan een profetisch hopen, een werkelijke vervulling.

“In blijheid juicht de sfeer der aardelucht”

Ja, en dan wordt Johannes de Doper geboren op 24 juni.
Emil Bock brengt het onder woorden:
Hij was niet alleen door zijn geboorte, maar door heel zijn wezen de mens van de zomerzonnewende, de personificatie van de bovenmenselijke – kosmische geestvervoering. Zijn vlammende ziel laaide tot ver boven de landen op naar de hoogten van de zon, toen juist de Christus die hoogten verliet en zich opmaakte om met de mensen de aarde weg te gaan. Johannes mocht de Zonnegeest vanuit de hoogten naar de diepten geleiden toen hij aan Jezus van Nazareth de doop voltrok”.

Marcus 1:7-8
“Johannes spreekt tot velen die tot hem kwamen: “Na mij komt die machtiger is dan ik. Ik heb u gedoopt met water, Hij zal U dopen met Heilige Geest”

Het feit dat hij de grote overgang en ommekeer in het geestelijk heelal begreep en zich daar op onzelfzuchtige wijze in schikte, maakte dat hij het woord van de zonnewende sprak:

“Hij moet groeien, ik moet afnemen”.

Johannes de Doper is de eerste die de mysterie waarheid omtrent de komende Christus zeer goed kent. Wat wordt er over Johannes gezegd in het Proloog van het Johannes evangelie?

(…) Er is een mens geworden van God gezonden,
zijn naam is Johannes
deze kwam tot getuigenis
om van het licht te getuigen
opdat allen zouden geloven door hem.
Hij was niet het licht, maar om te getuigen van het licht.
Want het waarachtige licht, dat ieder mens verlicht
wilde in de wereld komen.

Hoe noemt Johannes de Doper zichzelf? Ik ga nu verder met de woorden van Rudolf Steiner, uit het Evangelie naar Johannes. GA. 103
“Hij sprak: “Ik ben de stem van een roepende in de eenzaamheid´.
Dat  zijn de woorden die er staan. “in de eenzaamheid”. In de eenzaamheid staat daar woordelijk: en tèj erèmooi. De Griekse woorden erèmia en erèmos betekenden in de oudheid ‘verlatenheid’en ‘eenzaamheid´, vandaar de nieuwtestamentische betekenis ‘woestijn’.  Nu zult u begrijpen dat het zuiverder is om te zeggen: “ik ben de stem van een roepende in de eenzaamheid”dan: “Ik ben een roepende in de woestijn”.
Waarom noemde hij zichzelf, “ de stem van een roepende in de eenzaamheid”?
De eigenlijke opdracht van de aarde is: de ontwikkeling van de liefde: dat die liefde slechts denkbaar is, als ze als vrijwillige gave door zelfbewuste mensen geschonken wordt en dat de mens zich geleidelijk aan zijn Ik verovert. Dat ik dringt langzaam en geleidelijk in de mens. De mens is,  evenals de dieren, met een groeps ik begonnen, een Ik dus, dat hij met een hele groep andere mensen gemeen had. Een familielid wiens bloed om zo te zeggen, door geslachten heen stroomde, behield gedurende eeuwen de herinnering levendig in zijn geslacht met gelijk bloed, een kleinkind of een lid van de stam voelde de daden en gedachten van zijn voorvaderen als zijn eigene. Dit herinneringsvermogen strekte zich over vele generaties uit.”

(…) “Om de mensen zich zeker en vast in hun Ik te doen voelen, daarvoor kwam Christus. Zo moeten we ook de woorden opvatten, die zo gemakkelijk misverstaan kunnen worden, nl.: “Wie niet vrouw en kind, vader en moeder, broeder en zuster verloochent, kan niet mijn leerling zijn”!( lucas 14:26) We moeten dit niet zo triviaal opvatten dat iemand de opdracht krijgt om bij zijn familie weg te lopen, maar er wordt bedoeld: “Gij moet nu gaan beseffen, dat ieder van u een eigen Ik bezit en dat dit aparte Ik één is met de geestelijke Vader, die de hele wereld doorstroomt.
Zo moet het Johannes Evangelie ons duidelijk maken dat Christus degene is, die aan de mens die belangrijke impuls geeft, die hij nodig heeft om zich voor eeuwig in zijn eigen Ik gegrondvest te voelen. Dat is de overgang van het oude verbond naar het nieuwe: het oude verbond had nog iets van een groepsziel-karakter waarbij elk ik zich verbonden voelde met alle andere Ikken; men voelde zich nog in zijn eigen ik, nog in dat van de anderen verankerd, maar het Volks- of stam-ik voelde men wel.
Een ik-alleen zou zich eenzaam voelen en wie vóór Christus leefde zou moeten zeggen: “Ik ben een Ik dat zich losgemaakt heeft en zich eenzaam voelt. En juist omdat ik geleerd heb me eenzaam te voelen, voel ik me als een profeet, die door zijn eenzaamheid het juiste geestesvoedsel ontvangt”.
Daarom moest de verkondiger van het zelfstandige Ik zich voelen als een roepende in de eenzaamheid, d.w.z. hij voelde zich als een vereenzaamd, door de groepsziel verlaten Ik, dat roept om datgene, waardoor het aparte Ik gevoed kan worden.
“Ik ben de de stem van een roepende in de eenzaamheid”. We horen daaruit weer de diepe waarheid: ieder menselijk ik staat op zichzelf; ik ben de stem van een ik, dat zich losgemaakt
heeft en dat een ondergrond zoekt, waarop het als alleenstaand Ik kan staan. Nu kunnen we de zin begrijpen: “Ik ben de stem van een roepende in de eenzaamheid”.

(…) “Johannes de Doper noemde zichzelf – en dat is de letterlijke betekenis -: de voorloper, voorganger, degene die vooraangaat bij de verkondiging van het ik. Johannes beschreef zichzelf als degene, die wist, dat het Ik in ieder mens zelfstandig moest worden, maar die slechts te getuigen had over Degene, die zou komen om dit te bewerkstelligen. Hij zei duidelijk: “Hij die zal komen is het “Ik Ben”, dat eeuwig is, dat werkelijk van zichzelf kan zeggen: voordat Abraham er was, was het “Ik ben”er. Johannes kon zeggen: “het ik, waarvan hier sprake is, bestond al voor mij; het is, hoewel ik er de voorganger van ben, toch mijn voorganger; ik getuig van datgene, wat tevoren al in elk mens aanwezig was; na mij zal Diegene komen. Die er vóór mij al was.”

“Want uit Zijn volheid hebben wij allen genomen ja, genade op genade”

(…)“De mensen moeten zich nu steeds meer vrij maken van de groepsliefde en de liefde als vrije gave van het Ik kunen schenken. Aan het eind van de aarde-ontwikkeling zullen de mensen zover zijn dat het zelfstandig geworden Ik in zijn binnenste met volle overgave de impuls zal hebben, het juiste en het goede te doen. Omdat het Ik deze aandrang heeft, dóet het het juiste, dóet het het goede. Als de liefde zo vergeestelijkt is, dat niemand iets anders zal wensen dan deze drang te volgen,  dan is vervuld wat Christus Jezus in de wereld wil brengen. Want dat is één van de geheimen van het Christendom, dat het leért: “Ziet naar Christus, vervult Uzelf met de kracht van Zijn Wezen, tracht te worden als Hij, volgt Hem na; dan wordt Uw bevrijde Ik zo, dat het geen voorschrift meer nodig heeft, dat het als een geheel vrij wezen het goede, het juiste doet”.

Christus is dus degene, die de impuls brengt van vrijheid vrij van dwang en regel; het goede wordt dan niet meer verricht omwille van de voorschriften, maar door de innerlijk levende liefde.

Van Rudolf Steiner mogen we vernemen over de eenheid van Elias (861-884) v.chr.) en Johannes de Doper die later wederom geïncarneerd is in de schilder Rafaël , geboren op 6 april 1483 en sterft ook op 6 april, op goede vrijdag in het jaar 1520. Zijn laatste onvoltooide werk, de verheerlijking van Christus op de berg Tabor hangt boven zijn bed als hij thuis ligt opgebaard. Dan incarneert hij wederom in de dichter Novalis, geboren op 2 mei 1772 in Oberwiedstedt en sterft op 25 maart 1801.
 
Volgens Rudolf Steiner die voortdurend over Novalis spreekt en schrijft, tot en met de allerlaatste voordracht die hij ooit heeft gehouden, wijst Novalis vooruit naar een nieuw tijdperk, dat een michaëlisch karakter zal dragen. Hij is de voorbode van en een wegwijzer naar een nieuwe geestbeleving in het gebied van het leven, van water, van planten, van het etherische. Hij kan Christus in de etherwereld helpen beleefbaar te maken voor mensen van nu.  Volgens Sergej Prokofieff in zijn boek over Novalis (“Eeuwige individualiteit”) is Novalis een voorbode van het zesde cultuurtijdperk, wat zich met name in Rusland zal gaan afspelen. ( Johannes de Doper en de evangelist. Loek Dullaart)

Johannes was in de voorchristelijke tijd de laatste profeet, die voorbereidend werkte voor de komst van Christus.
In Matheüs 11:13-14 spreekt Jezus tot het volk over Johannes:
“Want alle profeten hebben voorbereidend gewerkt tot Johannes toe. En – indien gij het wilt aannemen _ hij is Elia wiens komst men verwacht”.

Matthëus 11:9-10 spreekt Jezus over Johannes:
“Ja ik zeg u:”Hij is een die meer is dan een profeet! Hij is het van wie de schrift zegt:
Zie ik zend mijn engel voor Uw aangezicht uit, Hij zal de weg voor u banen”..

Als men de cultus van de Christengemeenschap bijwoont, dan ervaart men de kringloop van het jaar in de epistels door Rudolf Steiner gegeven. Diep aangrijpend als men hier van kennis mag nemen in het leven, en de kracht die het ons schenkt. Ik spreek nu uit eigen ervaring, wat natuurlijk voor ieder individueel is.
Het Sint-Jans-epistel was het laatste dat Rudolf Steiner in 1924 bij de Stichting van de Christengemeenschap heeft gegeven. Een epistel in zijn geheel weergeven is niet op zijn plaats. Maar ik wil wel proberen, over dat wat over  Johannes de Doper wordt gezegd, in het kader van dit jaargetijden waar we over spreken, enigszins summier weer te geven.

…(…) In dit geheel treedt nu in de vierde, de middelste strofe van het epistel de gestalte van Johannes de Doper op. Ook hier hebben we iets verrassend: zijn naam wordt genoemd maar zo dat de eerste drie klinkers van deze naam op een bijzondere manier worden geaccentueerd.
“I – O – A – nes” luidt deze naam in het Sint-Jansepistel, waarbij de drie klinkers op bijzondere wijze  worden geïntoneerd.
Wat betekent dat? Het wijst ons op het bijzondere, buitengewone wezen van de Doper dat op eminente wijze met de kosmos en het werken van de Vadergod is verbonden. De klinkers hangen volledig met de planeetkrachten van de kosmos samen, en iets daarvan wordt voor een moment als het ware present wanneer de naam zo op de juiste manier wordt geïntoneerd. En tegelijkertijd wordt er iets ongebruikelijks over Johannes gezegd: dat hij in de sfeer van zijn lichaam in staat is om iets van het wezen van de Vadergod deemoedig te dragen. In het evangelie wordt over hem als de “engel van de Heer”gesproken en op Russische iconen wordt hij vaak met geweldige vleugels afgebeeld – een beeld dat ook op de kosmische dimensie van zijn wezen wijst.  In hem verschijnt op aarde een mens die meer is dan een mens:“de grootste onder degenen die uit vrouwen geboren zijn”staat er ook in het
Evangelie. En Christus zelf noemt hem de gereïncarneerde Elia, die met kosmische volmacht onder het Joodse volk optrad..
De klingende vocalen van zijn naam en de betrekking tot de Vadergod in de sfeer van zijn lichaam duiden op de geweldige uitstraling van het wezen van deze mens als de wegbereider van Christus. Hij bereidt de weg van Christus voor, doordat hij Hem niet alleen doopt maar doordat hij vooral door zijn verkondiging, door zijn heildragende schuldbewuste vlammenwoord de zielen van de mensen op de verschijning van Christus voorbereidt. Hier treedt het beeld van de vlam dat we met Pinksteren zagen , vernieuwd in gewijzigde betekenis op, nu niet alleen met het oog op de kennis gevende, maar meer met betrekking tot de reinigende kracht, die immers  ook met de vlam is verbonden.

Uit: Over de epistels in de mensenwijdingsdienst. Hans-Werner Schroeder . uitg. Kamerling.
In de voordracht van 22-4-1924 GA. 233 in Dornach. Die Weltgeschichte in anthroposophischer Beleuchtung. Spreekt Rudolf Steiner over de belangrijke rol die de klankreeks I-A-O in de mysterieën van Efeze heeft gespeeld. Dit kan ik nu niet weergeven.

Niet lang na de doop in de Jordaan, waar Christus intreedt in het voorbereide lichaam van Jezus van Nazareth, wordt Johannes de Doper op 29 augustus onthoofd, zo zegt de overlevering. Zijn hoofd wordt op huiveringwekkende wijze op een schotel binnengedragen in de zaal waar Herodes zijn feest viert. (Koning Herodes Antipas, de zoon van Herodes de Grote van de kindermoord in Bethlehem.)
Zijn fysieke taak als aarde mens was in feite volbracht.
Na zijn dood overstraalt hij de kring van de twaalf apostelen, die uitgezonden worden door het land en over het volk Israël. Johannes de Doper wordt direct na zijn sterven de groepsgeest van de twaalf apostelen,vanuit de geestelijke wereld

Leven met het jaarverloop
Wie deze loop van het jaar kan meebeleven, die voelt zijn hele leven in grote mate verrijkt.

Friedrich Rittelmeyer vraag aan Rudolf Steiner hoe men zich op het ervaren van Christus’wederkomst zou kunnen voorbereiden. Rudolf Steiner zei tot hem: Dat is pas mogelijk, wanneer men Christus in het jaarverloop beleeft”.
Vervolgens in GA 130 op 28 september 1911:
Eerst moet de mens weer tot de geestelijke aanblik van de natuur komen”.

Laten we ons nu richtten op een voordracht van Steiner: “De Michaëlimaginatie Geestelijke wegwijzer in de loop van het jaar”. GA 229
“Laten wij ons herinneren dat de loop van het jaar door lente, zomer, herfst en winter in zijn wetmatigheid een geestelijke inhoud heeft. Dat een geestelijk, bovenzinnelijk gebeuren zich openbaart in dat wat er in de loop van het jaar plaats vindt. Zoals de bovenzinnelijke ziel en geest van de mens zich openbaren in dat wat er in zijn lichamelijke leven gebeurt tussen geboorte en dood. Laten wij er aan denken dat in hetgeen uiterlijk verschijnt in de loop van het jaar, in de sneeuw ’s winters, in het uitbottende, groeiende leven van de lente, in het bloeiende leven ’s zomers, in het rijpende, vrucht dragende levende tijdens de herfst, dat in al datgene wat voor de mens zo fysiek onthuld wordt, iets geestelijks verborgen is, iets geestelijks de drager er van is. Laten wij onze blik eerst eens richten op wat er in de loop van het jaar gebeurt, zo van de lente tot de zomer en de herfst.
In alles wat op aarde is, in steen en plant, in alle wezens leven geestelijke wezens; niet alleen maar een algemene vage geest, maar afzonderlijke geestelijke wezens, natuurgeesten. Deze natuurgeesten verbergen zich gedurende de winter in de schoot der aarde; zij zijn dan zogezegd ingeademd door de aarde. Als de lente komt, ademt de aarde in zekere zin haar geest weer uit, deze natuurgeesten streven dan naar boven. Zij streven met de krachten van het uitbottende, spruitende leven mee naar boven, zij streven mee met het leven dat zich aankondigt in de met licht doorglansde en door zon verwarmde lucht, zij stromen mee naar boven. En wordt het dan Johannestijd, midzomertijd, dan vinden wij ze daar boven, hoog in de hemel, als wij er naar kijken. Het beeld dat daar juist geopenbaard wordt, in de wolken, maar ook machtig in bliksem en donder.
Dat is het wat gedurende de winter als natuurgeesten in de schoot der aarde leefde. Wij moeten in de winter onze blik op de aarde richten en moeten vermoeden of innerlijk zien hoe, onder de sneeuwlaag verborgen, de natuurgeesten werken opdat het na de winter weer lente en zomer worden kan.”

“Richten wij gedurende de zomer onze blik op de aarde, dan is de aarde in zekere zin verarmd zonder deze natuurgeesten. Maar die zijn de wereld ingetrokken. Zij hebben zich verbonden met de wolken en met alles wat het menselijk oog daar zo hoog maar zien kan. Maar ze hebben héél fijn verdund mee genomen datgene, wat zich grof en uiterlijk levenloos openbaart in de zwavel, in de zogenaamde sulfur.Eigenlijk werken en leven deze natuurgeesten in midzomertijd, doordat zij in wolkenformaties en dergelijke mee deinen en zweven, bij voorkeur in de sulfur, in de zwavel, die in hele fijne deeltjes juist tijdens de zomer hoog boven de aarde voorhanden is”.

“Zo is in de mens al het fysiek-etherische door innerlijk zwavelzuur, om deze uitdrukking van Jakob Böhme te gebruiken, doorgloeid in de zomertijd
Dit sulfurproces, dat zich in de mensenlichamen in de midzomertijd afspeelt, betekent, al is het ook zacht en onwaarneembaar voor de mens zelf, iets geweldigs voor de evolutie van de  kosmos.
Er gebeurt in de in de kosmos veel, als in de zomer de mensen innerlijk sulferachtig licht geven. Niet alleen de glimwormpjes worden voor het fysieke oog van de mens in Johannestijd lichtgevend. Vanaf de andere planeten bekeken, wordt het innerlijk van de mens voor het etherische oog van andere planetaire wezens in Johannestijd lichtgevend, een lichtwezen. Dat is het sulfurproces. De mensen beginnen in de midzomertijd voor de andere planetaire wezens zo lichtgevend te gloeien in de wereldruimte, als de glimwormpjes op de wei op Johannes-dag
in hun licht gloeien”

(…) “Dat wat van majestueuze schoonheid is, dat schept tegelijkertijd de gelegenheid, dat de Ahrimanische macht de mens benaderen kan. Want aan deze sulferiserende stoffen in de mens is de ahrimanische macht zeer verwant. En men ziet enerzijds, hoe de mens in het Johanneslicht tot in de kosmos gloeit, maar anderzijds hoe de draakachtige slangenfiguren
van Ahriman er tussen door kronkelen, tussen deze in de kosmos lichtgevende mensen en hen trachten te verstrikken en te omstrengelen, trachten hen omlaag te trekken in het dromerige, slaperige, in het onderbewuste. . Zodat de mensen door dit zinsbedrogspel, dat Ahriman met hen speelt, werelddromers moeten worden, zodat zij door deze werelddromerigheid een buit van de ahrimanische machten kunnen worden. Dat alles heeft ook in de kosmos een betekenis
Als juist in de midzomertijd uit een zeker sterrenbeeld de meteoorstenen omlaag vallen in de machtige meteoorzwermen, als het kosmisch ijzer op de aarde valt, dan bevat dit kosmische meteoorijzer , waarin zo’n sterke, genezende kracht is, het wapen van de goden tegen Ahriman, die de lichtgevende mensen als een draak omstrengelen wil. En de kracht, die op aarde valt in de meteoorstenen, in het meteoorijzer, dat is de wereldkracht, waarmee de hogere goden de ahrimanische machten trachten te overwinnen, als de herfst nadert”.

(…) “En als de mens op de goede manier antroposofie opneemt, antroposofie niet leest als een sensatieroman, maar zo leest, dat hetgeen hem in de in de antroposofie meegedeeld wordt, inhoud van zijn gemoed wordt, dan brengt hij langzamerhand zijn hart en ziel tot het mee beleven van dat, wat zich daar buiten in de loop van ’t jaar afspeelt”.

(…)”Maar dan is men ook, als de lente over de wereld gaat en de zomer daarna komt, met hart en ziel erbij, als het leven ontluikt, als de elementaargeesten buiten rond zweven en vliegen in de banen, die hen door de gang van de planeten worden opgedragen. Dan leeft men zich gedurende de midzomertijd uit in een kosmisch leven, dat weliswaar het directe innerlijke leven van de mens wat vermindert, maar dat daarbij de mens naar buiten brengt in zijn eigen leven, in een kosmische roes, dat hem in midzomertijd de planetaire gebeurtenissen laat mee beleven”.

(…) “Maar eigenlijk verdienen wij alleen mee te beleven het vrucht dragende, groeiende, optspruitende en ontkiemende als wij ook kunnen mee beleven, als de zomer ten einde loopt en de herfst nadert, het trager wordende, stervende, vallende en verwelkende leven, dat met de herfst begint. En als wij in een kosmische roes midden in de zomer omhoog gaan met de elementaarwezens in de luchtstreek, waar het planetaire werken zich buiten en dan ook in onze ziel ontplooit, dan moeten we eigenlijk ook afdalen onder de vorst en de sneeuwlaag van de winter tot de geheimen in de schoot der aarde, midden in de winter. En wij moeten het stervende en verwelkende van de natuur meemaken, als de herfst begint. Maar dan zou de mens, als hij alleen dit verwelkende mee beleven zou, zoals hij het groeiende, ontspruitende mee beleeft, in zekere zin innerlijk ook alleen maar mee kunnen sterven. Want juist als men gevoelig wordt voor dat wat geheimzinnig in de natuur werkt en daardoor actief mee beleeft het ontspruitende, vruchtdragende en ontkiemende, dan beleeft men ook levendig mee wat zich in de buitenwereld voltrekt, als de herfst begint. Maar het zou troosteloos voor de mens zijn, als hij dit alleen in de natuurvorm zou kunnen mee beleven, als hij alleen een natuurbewustzijn zou krijgen over de herfst- en wintergeheimen, zoals hij vanzelfsprekend een natuurbewustzijn krijgt over de lente- en zomergeheimen. Maar als de herfst- en wintergebeurtenissen aan de beurt komen, als de Michaëlstijd komt, dan moet de mens wel in zijn gevoel mee beleven het verwelkende, stervende, verlammende en dodende, maar hij moet zich niet zoals in de zomer, overgeven aan het natuurbewustzijn. Hij moet zich integendeel juist aan het zelfbewustzijn overgeven. Hij moet in de tijd, waarin de uiterlijke natuur sterft, de kracht van het zelfbewustzijn tegen het natuur- bewustzijn inzetten”.

Dan staat de Michaëlfiguur weer voor ons.

Tot slot wil ik nog het belang noemen van de Antroposofische Zielenkalender: 1912/13. Het betreft hier een ‘kalender’ die aan de hand van 52 spreuken door de weken van het jaar voert. En wel zo dat de mens door de stemmingen van de jaargetijden van week tot week en door de indrukken van het verloop van het jaar een beeld van zijn eigen ziele –activiteit voelend kan beleven.
Rudolf Steiner schreef in het voorwoord bij de eerste druk 1912/13

“Wat de wereld buiten ons in het tijdsverloop openbaart, spiegelt zich in de menselijke ziel in een pendelslag, die zich niet in het element van de tijd afspeelt. De mens kan namelijk een overeenkomst voelen tussen dat deel van zijn wezen dat zich overgeeft aan de zintuigen en hun waarnemingen, en de van licht en warmte doortrokken zomer. Het gegrondvest-zijn in zich zelf en het leven in de eigen gedachten- en wilswereld kan hij daarentegen beleven als een winter-bestaan. Zomer en winter, die in de natuur elkaar in de tijd afwisselen, verschijnen zo bij de mens als het ritme van beleven buiten de ziel en in de ziel. Wij kunnen echter een begrip krijgen voor grote geheimen van het leven, wanneer wij ons tijdloze ritme van waarnemen en denken in relatie brengen met het overeenkomstige tijdsritme in de natuur. Op deze wijze wordt het jaarverloop een oerbeeld van de menselijke ziele-activiteit en daarmee een vruchtbare bron van ware zelfkennis
In de hier volgende ‘jaarkalender voor de ziel’wordt de menselijke geest in de situatie geplaatste, waarin hij door de stemmingen van de jaargetijden van week tot week en door de
indrukken van het verloop van het jaar een beeld van zijn eigen ziele-activiteit voelend kan beleven. Bedoeld is een vorm van zelfkennis, die zich in het voelen afspeelt. Door deze zelfkennis in het voelen wordt de kringloop van het zieleleven – die op zich tijdloos is – met behulp van de karakteristieke weekspreuken aan een tijdsproces beleefbaar.
Zij zal bemerken dat zulke krachten in haar gewekt moeten worden, door dat ze deel heeft  aan de zin van ’s werelds loop, zoals die zich in de opeenvolging van de jaargetijden afspeelt. Pas dan zal een besef ontstaan van de tere, maar belangrijke verbindingsdraden, die er bestaan tussen de menselijke ziel en de wereld waarin zij door de geboorte is opgenomen.
(…) Alles wat voor de ziel bestemd is neemt een individuele kleur aan. Juist daarom zal echter ook elke ziel haar eigen weg vinden in relatie tot de individueel beschreven weg van een ander. Het zou gemakkelijk zijn, te zeggen: zoals hier beschreven wordt moet een ieder mediteren die een stuk zelfkennis wil verwerven. Dit wordt niet gezegd, omdat de mens zich niet kleingeestig naar een of andere ‘weg tot kennis’moet voegen, maar zich door een gegeven weg kan laten inspireren, als hij een eigen weg wil gaan’.

9-15 juni
In hoge zomerverten
verheft zich ’t stralend wezen van de zon;
het neemt mijn menselijk voelen
met zich mee in ruimtewijdten.
Vermoedend komt een stil gevoel
in mij tot leven zeggend,
eens zul je gaan beseffen:
Een goddelijk wezen heeft je nu gevoeld.

16-23 juni
In deze zomer-zonnegloed
is het aan jou het wijze woord te horen:
in overgave aan wereldschoonheid
in eigen voelen te doorleven:
het mensen-ik kan zich verliezen
en ook hervinden in het wereld-ik.

24  juni (tot 29e) St.Jan-stemming
De glans van wereldschoonheid
dwingt mij uit diepten van mijn ziel
mijn goddelijke levenskrachten
te ontvouwen voor een wijde vlucht;
mijzelf te verlaten
om vol vertrouwen mijzelf te zoeken
in wereldlicht en wereldruimte.
Mijmering:
Ik ben nog wat aan het mijmeren over de woorden van Rudolf Steiner: “Johannes de Doper heeft tot de mensen gezegd: “Verander Uw zielegesteldheid want het rijk der hemelen is nabij gekomen, d.w.z. het is het “ik” nabijgekomen. Vroeger was dit rijk buiten de mens, nu moet de mens in zijn eigen wezen, in het ik, het nabij gekomen rijk der hemelen opnemen”.

Het is nu April dat ik bezig ben mijn tuin voor te bereiden opdat het zaad kan ontkiemen, de planten en struiken tot bloei kunnen komen. Hebben we ons ook niet zo voorbereid in de geestelijke wereld op onze komende geboorte op aarde!
Van Steiner mogen we weten dat de zielen die vanuit het vooraardse leven in het aardse leven treden,  zich voorbereiden op de incarnatie van het komende jaar, in het maangebied  bijeenkomen, van eind december tot aan het begin van de lente, wanneer Gabriël boven als kosmische aartsengel weeft en beneden aan de kant van de mensen Uriël, die de kosmische krachten in het menselijk hoofd binnenbrengt. Tijdens die drie maanden komen de zielen die gedurende het hele jaar inkarneren, ieder jaar vanuit de kosmos omlaag naar de aarde. Dan blijven ze wachten tot zich voor hun in de planetaire-aarde sfeer de gelegenheid voordoet, ook de zielen die pas aan het eind van het jaar geboren worden, hebben al in de sfeer van de aarde op hun geboorte gewacht. In wezen hangt er veel van af of een ziel – nadat ze in de aardesfeer binnengekomen is er al mee in aanraking is gekomen – nog binnen de aardesfeer op haar aardse incarnatie moet wachten. Bij de ene ziel duurt dat langer, bij de ander korter (uit Het beleven van het jaar GA.229)
        
We komen dus bewust op aarde en weten welke onze ontwikkelings mogelijkheden er zijn.  Maar zoals er een volledige samenwerking is met de geestelijke wezens vóór de geboorte, is het dan ook niet van onsterfelijk belang dat wij ons dat weer gaan herinneren, in samenwerking met de geestelijke wereld?
De natuur en de natuurwezens kunnen ook alleen tot zijn recht komen door deze samenwerking, waar wij mensen helaas vaak de grootste stoorzenders in zijn.
 Verlangt onze tuin en onze blik die wij naar buiten richten niet om liefdevolle aandacht? Ze willen gezien worden! Zou het niet zo zijn dat vanuit onze vingers, onze liefdevolle blik. geleid door innerlijke bewogenheid, groeikracht stroomt?
Door het schrijven over de jaarfeesten is het weer dieper tot mij doorgedrongen, hoe alles in feite één geheel is, het een niet zonder het andere kan. Dat alles in ons leven zijn schaduw vooruit werpt. Wat we vaak pas achteraf zien, maar dat het nooit hetzelfde is, dat alles in beweging is.
Als we oud geworden zijn en sterven, zijn we dan uitgebloeid? Of nemen we de kiemen van ons leven mee naar de hemel? En waar is die hemel? Die is hier om ons heen, evenals de gestorvenen. We zijn geheel en al door geestelijke wezens omgeven en doordrongen. Snakken wellicht om waar genomen te worden, naar samen gaan.

Steiner: “Zo groeit de mensheid naar een tijd toe, waarin de invloed van de geestelijke wereld steeds groter zal worden. De grote gebeurtenissen van de komende tijd zullen in alle werelden merkbaar zijn, ook de mensen tussen dood en nieuwe geboorte zullen in de andere wereld nieuwe belevenissen hebben, tengevolge van het nieuwe Christus gebeuren in de etherische wereld.
We zullen het echter niet kunnen begrijpen als we ons op aarde hierop niet hebben voorbereid. Precies zoals de mensen die op aarde zijn geïncarneerd, zich hebben voorbereid op de gebeurtenissen van het belangrijke tijdstip waarop we leven.
Het mysterie van Golgotha kan men in de geestelijke wereld niet zo leren kennen, dan hier in de fysieke wereld. Christus is neergedaald tot de mensen, omdat Hij alleen hier in de fysieke wereld de mensen kon tonen, dat hij in het Mysterie van Golgotha de wereld iets kon laten
beleven, wat dan in de geestelijke wereld vruchten doet rijpen en verder vrucht doet dragen”.

Maar de zaadkorrels moeten hier in de fysieke wereld gelegd en uitgezaaid worden .
Er zijn nu eenmaal dingen, die alleen op aarde beleefd en geleerd kunnen worden.
Is het niet logisch dat als we viooltjes zaaien, geen zonnebloemen kunnen verwachten?




terug naar inhoudsopgave